The Anglers Curse
Wij zijn in het jaar 1980, in de beginjaren van mijn ‘loopbaan’ als vliegvisser. Onze campingcar staat kort bij de oever van de Tarn-rivier in Frankrijk. Een prachtige rivier en een al even prachtige bergachtige streek. Het is mij eindelijk gelukt vroeg op te staan want het is daar in de maand juli warm overdag maar verdomd koud om vijf uur ’s morgens. Voorzichtig stap ik in het water en waad rustig stap voor stap naar het midden van de rivier. Geen mens en ook geen vis te bespeuren. Boven mij cirkelt een grote roofvogel op zoek naar voedsel. Prachtig! En nu volgt er een verhaal dat ik reeds jaren geleden in een tekst in verband met de verschillende soorten insecten verteld heb. Dit verhaal past perfect bij ‘The Anglers Curse’, een term die u misschien nog niet begrijpt maar dat komt nog wel.
Nu volgt dan dat verhaal.
Ik knoop een pheasant tail nimf aan de leaderpunt. Het stuk rivier dat ik ga bevissen is niet bepaald een specifieke forelzone. Het water is er relatief diep en stroomt er langzaam.
Na enkele schaarse vissen gevangen te hebben, waaronder een sneep, verschijnen er enkele kringen aan het wateroppervlak. Aangezien ik geen enkel insect zie rondvliegen schakel ik over op een willekeurige droge vlieg, trouwens zonder enig succes. Ondertussen verschijnen er steeds meer en meer kringen tot het wateroppervlak als het ware ‘kookt’. Een ongelooflijk schouwspel! Vol adrenaline probeer ik blindelings de ene droge vlieg na de andere terwijl de vissen maar blijven stijgen , zelfs tot op één à twee centimeters van mijn vlieg zonder deze echter één blik te gunnen. Na veel gevloek en enkele frustraties rijker begin ik (eindelijk!) na te denken. De vissen stijgen maar er zijn geen insecten in de lucht te bespeuren. Hoe kan dat nou? Ik begin stilaan mijn beginnersfout in te zien en start met een grondige studie van het wateroppervlak. Vele minuscule kleine stervende of afgestorven witte vliegjes worden met open gespreide vleugels (spent) door de stroming meegevoerd.
Vol spanning onderzoek ik mijn vliegendoos en vind uiteindelijk een veel te grote White Moth op haakmaat 12. Deze vlieg had het jaar voordien in Noorwegen zijn diensten bewezen. Na wat knipwerk lukt het mij het volume van deze ersatzvlieg wat in te perken. Kortom, ondanks het feit dat mijn verminkte White Moth nog veel te groot is en nog steeds te hoog op het water drijft, slaag ik erin welgeteld één forel te vangen, waarschijnlijk een bijziende.
Dit was voor mij een lesje en een aansporing om een boek over entomologie ter hand te nemen. Aldus vernam ik dat deze kleine witte vliegjes in de Tarn ‘Caenis’ genoemd worden. Het zijn de kleinste vertegenwoordigers van de familie van de ééndagsvliegen. In een Amerikaans vliegbindboek vond ik een patroontje dat het stervend insect nabootst. Ik bond het prompt enkele na op een haakje maat 20. Ik borg ze op in een vakje van mijn vliegendoos.
Men weet maar nooit!
De Ruhr-rivier in Duitsland….
’s Avonds waad ik tussen een massa kleine witte vliegjes. Juist … goed geraden! Mijn caenis-nabootsingen in het speciale vakje van mijn vliegendoos doen hun werk voorbeeldig. Verschillende mooie forellen en vlagzalmen worden geland en voorzichtig teruggezet. Dezelfde ervaringen met caenis-vliegjes had ik op de Ahr-rivier in Dernau en Mayschoss.

In Groot-Brittanië spreekt men van de “Anglers Curse” wat in feite de “vloek van de hengelaar” betekent. Dit omdat de vliegvisser te doen heeft met zeer kleine insecten die op zeer kleine haakjes moeten gebonden worden (haakmaat 20 is in feite te groot; haakmaat 28 zou meer geschikt zijn, maar ja …) en die aan een dunne leaderpunt van maximum 0,10 mm en liefst dunner moeten gevist worden. Wanneer forellen specifiek azen op caenis-insecten weigeren ze categoriek gelijk welke andere nabootsing.
Caenis
Er zijn verschillende soorten caenis. Allen zijn ongeveer gelijk wat silhouet, grootte en kleur betreft. Een precieze identificatie kan alleen via een microscoop lukken. Daarom worden, op vliegvisgebied, alle verschillende caenis-soorten herleid tot één insect.
De nimfen leven in de buurt van ondiepe oevers, zowel van rivieren als van meren. Hun kleur is meestal bruin. Ze zijn zo klein en bovendien camoufleren ze zichzelf met zand en andere materialen zodat het bijna zinloos is om er gericht op te vissen. Wie toch een poging wenst te maken kan het proberen met een pheasant tail nymph op haakmaat 20.
De nimfen ‘hatchen’ gedurende de zomermaanden in enorme aantalen bij dageraad of ’s avonds. Duizenden duns drijven aan de oppervlakte en veroorzaken een massaal stijgen van alle vissen die in de buurt zijn. De pas uitgekomen duns die deze fase overleven vliegen naar de dichtstbijzijnde struiken of rotsen. Het stijgen van de vissen is nu stilgevallen. In een tijdsspanne van een vijftiental minuten krijgen de duns een nieuwe huid en transformeren ze zich in spinners (volwassen insect). En dan is het tijd voor de ‘paringsdans’ in de lucht. Na de paring gaan de wijfjes hun eitjes op het wateroppervlak deponeren om daarna samen met de mannetjes uitgeput op het water te vallen met zijwaarts gespreide vleugels (spent). En zo begint het water terug te ‘koken’ door de vissen die de ‘spentjes’ van het wateroppervlak binnenslurpen. Hierbij zwemt de vis met opengesperde muil net onder het wateroppervlak met een deel van de kop en de staart boven water.
Een caenis-spinner met zijn drie staartsprieten, een witte tot licht crèmekleurige body, donkere thorax en twee doorzichtige vleugels.
De nimfen leven en ontwikkelen zich ongeveer één jaar onder water. En om hun geslacht verder te zetten vertoeven ze ongeveer anderhalf uur boven water, want meer tijd verloopt er niet tussen het moment dat de nimf aan de oppervlakte ‘hatcht’ en het moment dat het insect dood of stervend in het water drijft.
De duns en de spinners verschillen weinig van elkaar. Ze hebben drie staartsprieten. De spinners hebben wel langere staarten en hun vleugels zijn meer transparant (wat normaal is bij spinners). De kleur van het lichaam varieert weinig en is meestal wit tot crèmekleurig.
Aangezien een imitatie van een gevleugelde dun of spinner met drie staartsprieten, wegens de noodzakelijke kleine haak, een moeilijke bedoening is kunnen we best aan de slag met een nabootsing van een stervende of afgestorven Caenis.

Een spentpatroontje als hierboven is universeel!
Varieer gewoon de haakmaat en de kleuren (grijs – bruin – zwart – olive …) volgens het afgestorven insect dat er op dat moment op het water drijft.Succes ermee !
Tekst: André Schueremans